2 april 2020

OVERMACHT ALS VANGNET VOOR DE CORONAMAATREGELEN?

De acute en geduchte omstandigheid waarin eenieder thans verkeert door de heersende COVID-19 pandemie, schept een zeer bedreigende en onzekere realiteit. Om hieraan tegemoet te komen, heeft de Belgische federale regering verregaande maatregelen getroffen middels het Ministerieel Besluit van 23 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID – 19 te beperken.

De getroffen maatregelen doen vanzelfsprekend bij heel wat mensen vragen rijzen omtrent hun dagdagelijkse activiteiten, zowel in professionele als in private sfeer, welke in grote mate worden gehinderd. Meer nog worden bepaalde activiteiten zelfs volledig gestaakt of geschorst. Centraal hierbij staat de moeilijke afweging tussen continuïteit van diensteverlening en de gezondheid van elkeen.

Huidig artikel behandelt de vraag of het niet nakomen van verbintenissen verschoond kan worden door zich te beroepen op overmacht. Het juridisch antwoord hierop is niet eenduidig en hangt af van veel factoren. We gaan via huidig artikel trachten een eerste inzicht te geven in de juridische analyse van het lot van de drie vormen van handelsovereenkomsten die het zwaarst getroffen worden door de gevolgen van de overmachtssituatie, namelijk aannemings-, handelshuur- en koop-verkoopovereenkomsten.

Hierbij dient opgemerkt dat onderstaande gebaseerd is op de maatregelen die ten tijde van het schrijven van dit artikel gelden. Het Ministerieel Besluit van 23 maart 2020 verklaart de maatregelen van toepassing tot en met zondag 5 april 2020. De nationale veiligheidsraad heeft op 27 maart 2020 beslist deze maatregelen te verlengen tot en met zondag 19 april 2020. Op het ogenblik van het schrijven van dit artikel, gelden de besproken maatregelen aldus tot en met zondag 19 april 2020. Het is echter niet ondenkbaar dat deze termijn nogmaals wordt verlengd. Het is ook niet ondenkbaar dat er zich na verloop van tijd andere maatregelen opdringen die een andere juridische context scheppen.

Ook dient opgemerkt dat rechters hierin een aanzienlijke ‘vinger in de pap’ hebben gelet op de soevereine beoordelingsmacht. Feitenrechters oordelen op onaantastbare wijze of de voorwaarden van overmacht al dan niet zijn vervuld. De huidige overmachtssituatie, welke in onze maatschappij ongezien is, kan leiden tot nieuwe en verrassende rechtspraak.

1. TOEPASSELIJK RECHT

Vooreerst is het belangrijk om steeds de concrete omstandigheden van elke situatie in acht te nemen en te bepalen welke rechtsregels van toepassing zijn op de verhouding tussen partijen.

Partijen kunnen bij het sluiten van een overeenkomst een specifieke clausule opnemen omtrent overmacht. Ook kunnen de algemene voorwaarden van facturen een bepaling bevatten omtrent overmacht. Het toepassingsgebied en de gevolgen van overmacht kunnen middels dergelijke overmachtsclausule ingeperkt of uitgebreid worden. Men kan bijvoorbeeld de situaties die als overmacht worden beschouwd uitdrukkelijk oplijsten in de clausule, zodat enige discussie hieromtrent wordt uitgesloten. Ook kan men bijvoorbeeld het risico van het financiële verlies wegens onvoorziene omstandigheden bij de ene dan wel bij de andere partij leggen. Deze andersluidende contractuele afspraken gelden dan boven enige andere rechtsregel.

In internationale contracten kan een clausule met rechtskeuze worden opgenomen. In het andere geval moet men de regels van internationaal privaatrecht toepassen om te bepalen welk recht van toepassing is.

2. NOTIE VAN HET BEGRIP ‘OVERMACHT’

Vooreerst is het van belang een goede notie te hebben van het begrip ‘overmacht’ in de zin van het gemeen verbintenissenrecht.

De getroffen maatregelen ten gevolge van de COVID–19 pandemie kunnen ertoe leiden dat bepaalde prestaties niet (tijdig) kunnen worden uitgevoerd of geleverd. Deze situatie kan naar gemeen verbintenissenrecht als overmacht worden beschouwd. Dergelijk overmacht is vervat in de artikelen 1147 en 1148 van het Burgerlijk Wetboek en geldt onder voorwaarden.

Vooreerst moet de uitvoering van de verbintenis daadwerkelijk tijdelijk of definitief onmogelijk zijn geworden. Hier onderscheidt men materiële onmogelijkheid (bv. tenietgaan door brand) en juridische onmogelijkheid (bv. beslissing van de overheid, zoals in casu).

Ten tweede mag dit niet gepaard gaan met enige fout in hoofde van de schuldenaar zelf. Het moet met andere woorden volledig vreemd en onafhankelijk zijn aan de wil van de schuldenaar.

Wanneer de onmogelijkheid van uitvoering nauw verband houdt met een maatregel van de overheid, zoals in casu, wordt de kwalificatie van overmacht sneller aanvaard.

Toch is het aan de persoon die zich op overmacht beroept om het bewijs te leveren dat beide voorwaarden zijn vervuld.

Eens er juridisch sprake is van overmacht, is de schuldenaar volledig bevrijd van enige aansprakelijkheid voor tekortkoming in zijn prestaties. Niemand kan immers gehouden worden tot het onmogelijke. Ook zal de andere partij vanzelfsprekend niet moeten presteren als haar contractspartij zich op overmacht beroept.

De verbintenissen van partijen worden evenwel maar opgeschort zolang de overmachtssituatie duurt. Dit betekent dat na opheffing van de COVID–19 maatregelen de verbintenissen alsnog moeten worden nagekomen, tenzij dit volledig onmogelijk is geworden of geen nut meer zou hebben (bv. het leveren van bedorven producten).

3. AANNEMINGSOVEREENKOMSTEN

Specifiek voor aannemingsovereenkomsten, is de toepassing van dit overmachtsbegrip in het licht van de getroffen maatregelen niet eenvoudig.

Onder aanneming verstaat men zowel het leveren van werk (bv. verhouding aannemer – bouwheer) als het leveren van diensten (bv. verhouding boekhouder – cliënt).

Het Ministerieel Besluit (artikel 2) bevat geen algemene maatregel van sluiting van ondernemingen die werk of diensten leveren. Dit heeft als gevolg dat iedere situatie individueel moet worden beoordeeld, in het licht van onderstaande.

De overheid heeft beslist dat deze ondernemingen verplicht zijn thuiswerk aan te bieden aan hun werknemers in zoverre dit mogelijk is. Voor een boekhouder zal dit gemakkelijker zijn dan voor een aannemer.

In geval dit niet mogelijk is, mogen de werken zoals gewoonlijk worden uitgevoerd zolang de sociale afstand van anderhalve meter wordt gerespecteerd. Op grote kantoren of grote werven is het mogelijk dat dit kan worden nageleefd.

In geval ook dit niet kan worden gegarandeerd, bijvoorbeeld op kleine werven of sanitaire werken in kleine ruimtes, stelt de overheid dat de ondernemingen alsnog moeten sluiten. Enkel in dit geval is het leveren van werk of diensten daadwerkelijk onmogelijk geworden. De onderneming zal zich in beginsel op overmacht kunnen beroepen om bevrijd te zijn van haar verbintenis om het werk of de dienst te leveren zolang de COVID–19 maatregelen gelden en zonder enige vergoeding verschuldigd te zijn.

Let wel dat iedere verhouding individueel moet worden beoordeeld. Indien bijvoorbeeld de hoofdaannemer wordt geconfronteerd met een schorsing van de werken door zijn onderaannemer, zal de hoofdaannemer in beginsel nog steeds gehouden zijn de verbintenissen ten aanzien van de bouwheer na te komen, tenzij ook hij op zijn beurt overmacht kan inroepen. Het volstaat hierbij niet om louter te wijzen op het feit dat de onderaannemer zijn werken heeft geschorst.

De schade die geleden wordt door de aannemer en de bouwheer ingevolge de overmachtssituatie, wordt in principe door elkeen gedragen. Het is uiteraard mogelijk dat hierover andersluidende afspraken gelden tussen partijen, welke dan voorrang hebben.

Indien men niet kan aantonen dat de werken daadwerkelijk onmogelijk zijn geworden, kan men zich in ondergeschikte orde beroepen op de leer van het rechtsmisbruik. Een onredelijke houding van de bouwheer of opdrachtgever/cliënt kan rechtsmisbruik uitmaken. Hoewel deze prima facie de verbintenis aldus kan afdwingen, zal dit gematigd kunnen worden door de rechter. Een overeenkomst moet namelijk luidens artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek te goeder trouw worden uitgevoerd.

4. HANDELSHUUROVEREENKOMSTEN

De COVID–19 maatregelen hebben een grote impact op de handel. Conform artikel 1 van het Ministerieel besluit worden alle niet-essentiële winkels en horecazaken gesloten teneinde de verspreiding van het virus te beperken. De meeste handelaars zijn geen eigenaar van de panden waarin zij hun business uitbaten. De betalingsverbintenis van de huurder ten aanzien van de verhuurder van het handelspand blijft in beginsel dan ook ongeschonden. Het Ministerieel Besluit legt geen verplichtingen op aan verhuurders om de huurgelden kwijt te schelden of op te schorten. Dit is ook niet onbegrijpelijk gezien sommige verhuurders immers afhankelijk zijn van huurinkomsten. Het is voor huurders dan ook in de eerste plaats rekenen op de goodwill van verhuurders om de betalingsverbintenis op te schorten of kwijt te schelden. Wel worden verhuurders bewust gemaakt van het faillissementsrisico indien huurgelden worden afgedwongen en wordt hen via verschillende kanalen verzocht de betalingsverplichting van hun huurders op te schorten of kwijt te schelden indien mogelijk.

Kan de huurder zich als laatste redmiddel beroepen op overmacht om de betalingsverbintenis op te schorten?

Zoals steeds moet men vooreerst nagaan of er in de huurovereenkomst een overmachtsclausule is vervat. In het negatieve geval, zal het gemeen recht van toepassing zijn en moet men nagaan of het betalen van de huurgelden daadwerkelijk onmogelijk is geworden, zonder dat dit gepaard gaat met een fout in hoofde van de huurder.

Interessant hierbij is dat het Hof van Beroep  te Antwerpen de onmogelijkheid tot nakoming van de verbintenis opvallend ruim interpreteerde in het arrest d.d. 17 januari 2000. De aanleiding van deze rechtszaak was het afdwingen van een brouwerijcontract wanneer een caféhouder wordt geconfronteerd met een sterke daling van de omzet. Het Hof oordeelde dat de caféhouder: “ongelukkig en te goeder trouw was, en voor een toestand van overmacht werd geplaatst ingevolge een opeenvolging van ongelukkige omstandigheden buiten zijn wil, die voor hem een onoverkomelijk beletsel vormden om het café en de afnameverplichting verder te zetten.” Ook – en  belangrijker – stelde  het Hof: “Er anders over oordelen zou inhouden dat de uitvoeringsplicht van een overeenkomst er een handelaar toe zou kunnen verplichten een verlieslatende handel te blijven voortzetten, wat noch maatschappelijk noch menselijk zinvol kan worden geacht.”

Het is niet ondenkbaar dat er soortgelijke rechtspraak zal ontwikkelen in de nasleep van de COVID–19 crisis.

5. KOOP-VERKOOPOVEREENKOMSTEN

Omtrent het lot van verbintenissen verbonden aan koop-verkoopovereenkomsten, is minder discussie mogelijk.

De verkoper heeft een leveringsplicht van het verkochte goed. Komt deze te vervallen door overmacht?

Ook hier heeft de overheid geen algemene verbodsmaatregel getroffen voor leveringen. Koop-verkoopovereenkomst en de daaraan verbonden leveringsplicht van de verkoper kan aldus prima facie worden nagekomen, mits men de sociale afstand van anderhalve meter in acht neemt. Er zijn verschillende alternatieve wijzen van levering te bedenken die de sociale afstand respecteren. Het feit dat de levering bemoeilijkt wordt of dat er een meerkost aan is verbonden, zal niet volstaan om overmacht in te roepen. Ook zal de verkoper alsnog de leveringsplicht moeten nakomen vanaf opheffing van de COVID – 19 maatregelen.

De koper heeft een betalingsverbintenis. De koper zal niet gehouden zijn tot betaling indien de verkoper onverschoonbaar in gebreke blijft het goed te leveren, dan wel indien de oorzaak van de overeenkomst volledig komt te vervallen doordat een levering op latere datum geen enkel nut meer heeft. In dit laatste geval zal de koper zich toch kunnen beroepen op overmacht. Men kan bijvoorbeeld denken aan de levering van bedorven goederen of het leveren van zaken voor specifieke evenementen.

Zoals steeds zal men echter eerst moeten nagaan of er een overmachtsclausule van toepassing is.

CASE STUDY – KOOP-VERKOOP VAN TICKETS VOOR EVENEMENTEN

De overheid heeft beslist om alle recreatieve evenementen uit te stellen of af te gelasten. Voorbeelden hiervan zijn festivals, concerten, sportwedstrijden, theatervoorstellingen, musicals e.d.

De organisatoren van deze evenementen kunnen zich allicht beroepen op overmacht voor het niet kunnen nakomen van hun verbintenissen verbonden aan deze evenementen. Er is weinig discussie mogelijk omtrent het feit dat de organisatoren in de onmogelijkheid verkeren deze verbintenissen na te komen, alleszins niet op de initieel bepaalde datum.

Wat met de betalingsverbintenis van de kopers van de tickets voor deze evenementen, die in de meeste gevallen reeds is vervuld? Kunnen de tickethouders het reeds betaalde terugvorderen? Het Ministerieel Besluit is hierover duidelijk.

Om de impact op de evenementsector te beperken en de belangen van de tickethouders te beschermen, schort het Ministerieel Besluit de verplichte terugbetalen van de tickets voor drie maanden op en staat de afgifte van een tegoedbon toe die gelijk is aan het betaalde bedrag.

Die tegoedbon moet evenwel voldoen aan volgende voorwaarden:

  1. Dezelfde activiteit wordt op een latere datum georganiseerd op dezelfde of een nabijgelegen locatie.
  2. De activiteit wordt opnieuw georganiseerd binnen het jaar na uitreiking van de tegoedbon.
  3. De tegoedbon vertegenwoordigt de volledige waarde van het bedrag dat voor het oorspronkelijke toegangsbewijs is betaald;
  4. Aan de houder van het toegangsbewijs wordt geen enkele kost in rekening gebracht voor het afleveren van de tegoedbon;
  5. De tegoedbon vermeldt uitdrukkelijk dat hij werd afgeleverd als gevolg van de coronacrisis.

De tickethouder moet deze tegoedbon aanvaarden, tenzij hij het bewijs levert dat hij verhinderd is om de activiteit bij te wonen op de nieuwe datum.

Wanneer de activiteit niet opnieuw wordt georganiseerd onder de voorwaarden zoals hierboven opgesomd, heeft de tickethouder recht op de terugbetaling van de prijs van het oorspronkelijke toegangsbewijs.

6. BESLUIT

Bij de beoordeling van overmacht moet men, na te hebben vastgesteld welke rechtsregel van toepassing is, steeds rekening houden met de concrete omstandigheden, zoals de aard van het werk. Men moet hierbij goed motiveren waarom het nakomen van de verbintenissen daadwerkelijk onmogelijk is geworden ten gevolge van de getroffen COVID–19 maatregelen. Het feit dat het nakomen van de verbintenissen door de maatregelen louter wordt bemoeilijkt of dat dit bijkomende kosten met zich meebrengt, volstaat niet. Ook zich louter beroepen op het COVID–19 virus volstaat niet om overmacht in te roepen. Het virus an sich maakt het uitvoeren van de verbintenissen niet onmogelijk, maar de eraan verbonden maatregelen wel.

Voor verdere vragen hieromtrent is ons kantoor steeds bereikbaar via het contactformulier op de website: https://www.b-vadvocaten.be/contact/contacteer-ons en telefonisch op het telefoonnummer 016 88 02 18.

 Cristina BRIONES en Edwin BELLIS

OVERMACHT ALS VANGNET VOOR DE CORONAMAATREGELEN?

{{ popup_title }}

{{ popup_close_text }}

x